|
Eeuwenlang was het Latijn de
taal waarin allerlei soorten teksten en boeken werden geschreven.
Het Latijn was de taal van geleerden en filosofen.
De
kopiist kopieerde (schreef over) allerlei boeken over:
- romans
en gedichten (1) uit zijn eigen tijd;
- filosofisch en literaire teksten van
Griekse en Romeinse auteurs
uit de Oudheid (2);
- ingewikkelde teksten over geneeskunde,
de sterren (3) (astronomische kalligrammen), de natuur
en de
geschiedenis van de wereld (4)
- encyclopedieën over imaginaire
beesten en fabelachtige
wezens (5);
- gebedenboeken en
handschriften over godsdienstige
onderwerpen (6);
- handboeken
(7) gebruikt
in scholen en universiteiten;
- handschriften met liederen
en muziek (8);
- kortere teksten van één
of twee bladzijden: een testament, een
contract,
een brief -
die trouwens gedicteerd werden door de opdrachtgever.
- Bitter weinig leken konden
lezen of schrijven, zelfs Karel de Grote (742
- 814), koning van de Franken, niet. Hij ondertekende
de keizerlijke akten met een kruisje in één
van de krullen van zijn handtekening,
die één van zijn schrijfmeester op
voorhand op het perkament had gezet.
- Kort na de troonsbestijging
van Karel de Grote in 768 ontwikkelde een prominent
geleerde, Alcuinus van York, een heel nieuwe schrijfwijze: de
Karolingische minuskel.
Deze
letters waren een herziene versie van de half-unciaal. Dank zij zijn uitstekende leesbaarheid en uniformiteit
werd de Karolingische minuskel langzamerhand het
overheersende en officiële schrift van het keizerrijk.
- In de loop der tijden veranderde
de inhoud van heel wat teksten. De fouten
en onnauwkeurighden werden door onverschillige
of onwetende monniken kopie na kopie herhaald.
Van
de oorspronkelijke handschriften bleef er niet
veel meer over.
Karel de Grote
besloot nieuwe kopieën te laten maken. Dit
moest met de grootste zorg gebeuren aan de hand
van de
meest authentieke bronnen. De Karolingische
handschriften hebben dan ook de vermelding ex
authentico libro, die
een volledig juiste kopie garandeerde.
|
|